|
Het Sint Willebrordusgilde vroeger en nu |
1. Historie: Omtrent het juiste tijdstip van oprichting van het Essche Sint Willebrordusgilde is weinig met zekerheid te zeggen. Vermoedelijk is het ontstaan uit een kerkelijke broederschap. In een gildereglement uit 1877 wordt als oprichtingsjaar 1400 genoemd, doch hoe men hieraan komt is niet duidelijk. Het gilde is nog in het bezit van een kopie van een gildecaert welke is gedateerd 7 november 1598. Gedurende lange tijd werd aangenomen dat dit het oprichtingsjaar van het gilde is geweest, en om die reden werd in 1950 het 350-jarig bestaan gevierd met de eerste in Esch gehouden gildedag. Uit onderzoek door leden van de Essche heemkundekring is echter gebleken dat op 7 december 1571 voor de Schepenbank van 's-Hertogenbosch een proces werd gevoerd tussen de hoofdman van het Essche gilde en een van haar leden, inzake de betaling van achterstallige gelden. Het gilde moet dus in december 1571 reeds hebben bestaan. Hierdoor kon in 1972 met recht het 400-jarig bestaan worden gevierd. Over de vroegste periode van het gilde is voorts weinig bekend. Oude kasboeken of rekeningen zijn in het geheel niet voorhanden en het notulenboek begint met een reglement van 8 oktober 1877, een ledenlijst uit 1895 en een vernieuwd reglement van 7 november 1897. Voorts is de letterijke tekst van de oude gildecaert opgenomen zoals die in 1901 door Jhr. A. v. Sasse v. Ysselt in het tijdschrift "Taxandria" werd gepubliceerd. Eerst vanaf 1936 worden door de toenmalige secretaris, "meester" C.F. Jansen notulen van de vergaderingen gemaakt. Aan de hand van het nog aanwezige koningszilver is vast te stellen dat het gilde slechts weinig slapende periodes heeft gekend. De reeks met schilden toont alleen hiaten in de periodes 1683 tot 1742 en van 1825 tot 1852. Het is niet bekend of er in deze periodes geen koningschieten heeft plaatsgevonden of dat er wel verschietingen zijn geweest en de betreffende schilden verloren zijn gegaan. Op het schild van 1852 wordt naast de naam van de koning ook de naam van een keizer genoemd. Deze keizer zou op dat moment reeds twee maal koning moeten zijn geweest. Dit blijkt echter niet uit het nog aanwezige zilver. Vanaf 1852 is de reeks met schilden nog kompleet, met de wetenschap dat er zowel in de eerste wereldoorlog (1916) als in de tweede wereldoorlog (1940) en 1944 niet om koning werd geschoten. 2. Oude gebruiken: In het gilde worden thans nog vele gebruiken gehanteerd zoals ze zijn beschreven in het reglement van 1897. Zo worden vergaderingen gehouden op de laatste zondagen van april en september, en vindt de teerdag op dinsdag vóór Pinksteren plaats. Deze dag begint traditiegetrouw met een Eucharistieviering. Op 7 november, de feestdag van St. Willibrord trekt het gilde eveneens ter kerke. De overleden gildebroeders worden met gilde-eer ten grave gedragen. Hierbij zijn vaandels en trommen omfloerst en dekt het koningszilver de kist. Na de absoute brengt de vaandrig met het gildevaandel een laatste groet aan de overledene en wordt de kist door de gildebroeders in het graf gelaten. Ook de overleden echtgenote of de ouders van een gildebroeder kunnen (op verzoek van de familie) met gilde-eer worden begraven, hierbij wordt echter geen zilver op de kist gelegd en geen laatste vendelgroet gebracht. Volgens het reglement van 1897 werd het begraven van een overleden gildebroeder gratis gedaan. Wenste een gildebroeder zijn overleden echtgenote of ouders met gilde-eer te laten begraven: " dan betale hij voor deze groote eer, aan het gilde een halve ton bier". Deze traditie wordt nog steeds in ere gehouden, maar de halve ton bier is omgezet in een vast bedrag van € 10,--. Op kermismaandag wordt jaarlijks een prijsverschieting gehouden en ook het koningschieten vindt op deze dag plaats, echter om de 4 jaar. 's-Morgens wordt de heersende koning thuis afgehaald en naar de kerk begeleid. Na de Eucharistieviering wordt opgetrokken naar de schutsboom. daar wordt het koningszilver onder de boom gehangen en lost de heersende koning het eerste schot op de houten vogel. De volgorde van de overige schutters wordt door loting bepaald. Zij die 65 jaar of ouder zijn mogen opgelegd schieten, de overige schieten uit vrije hand. Op het afschieten van kop, staart of vleugel van de vogel staat een boete. Zodra de nieuwe koning bekend is en hij het koningschap heeft aanvaard, krijgt hij het zilver omgehangen en de scepter overhandigd en loopt hij over het gildevaandel. Hij is verplicht om binnen één jaar een zilveren schild aan het gilde te schenken en een bedrag van € 10,-- in de gildekas te storten. Ook de dienstbaarheid aan de wereldlijke en kerkelijke overheid staan heden ten dage nog hoog in het vaandel. Het gilde is altijd present tijdens de aubade met Koninginnedag en het jaarlijkse "Bierpomfeest" waarbij de nieuwe inwoners van het dorp worden welkom geheten door het gemeentebestuur. Ook op kerkelijke feestdagen is het gilde present, met name bij de jaarlijkse viering van WIllibrordusdag, het patroonsfeest van de parochie, en bij priesterjubilea van de plaatselijke geestelijkheid. Het Mariakapelletje op de grens van Esch en Boxtel staat sinds 1973 onder bescherming van het gilde. Sinds die tijd is het door gildebroeders helemaal opgeknapt en voorzien van zitbanken. Jaarlijks rond het feest van Maria ten hemelopneming wordt bij de kapel een H. Mis opgedragen in de open lucht, die door het gilde wordt opgeluisterd. Voorts trekt het gilde ieder jaar, op een zondag in de meimaand, naar de Sint Jan in Den Bosch om daar een Eucharistieviering op te luisteren. 3. Koningszilver en overige attributen: Het in het bezit van het gilde zijnde Koningszilver bestaat uit 2 medaillons, 2 papegaaien, 3 keizerschilden en 66 koningschilden waarvan het oudste is gedateerd 1607 (De schilden van 1598 en 1602 zijn vervangingsschilden en zijn vervaardigd in de 18e eeuw.) |
Het oudste medaillon bestaat uit een platte ring waarin een kleine platte voetboog is gemonteerd. Op de ring staat met gotische letters "DIT IS ES". Onder het medaillon hangt de halfplatte, holle en naar links gewende koningsvogel. De kroon, halsband en poten zijn verguld en aan de snavel en de staart hangen de oudste schildjes. Zowel medaillon als vogel dateren uit de tweede helft van de 16 eeuw. Het tweede medaillon en de vogel dateren uit 1972 en zijn vrijwel indentiek aan het oude zilver. Alleen in het madaillon is de voetboog vervangen door een geweer met patroontas, omdat reeds sinds mensenheugenis met dit wapen wordt geschoten. Het geheel is een geschenk van het gemeentebestuur van Esch ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan. Sedert 1977 is het gilde in het bezit van een koningscepter. Deze houten scepter is met zilver beslagen en wordt bekroond door een holle zilveren vogel waarvan kroon en halsband verguld zijn. De scepter is vervaardigd en geschonken door gildeheer en zilversmid M. v. Amelsfoort. In 1991 wordt door gildeheer C. Konings een fraaie hoofdmanstok aan het gilde aangeboden. De stok is beslagen met een aantal zilveren ringen waarvan aan de bovenste ring zilveren schildjes zijn bevestigd met daarop de namen van alle hoofdlieden (voor zover bekend) die het gilde heeft gehad. De stok wordt bekroond door een zilveren hellebaard met daarop een afbeelding van de patroonheilige in reliëf. In 2004 werd een hoofdmanschild vervaardigt door edelsmid J. Smeijsters uit Esch. Dit prachtige schild is passend bij de in gebruik zijnde hoofdmanstaf. Eerder beschikte het gilde niet echt over een hoofdmanschild; het schild, wat ooit aan een van de gildebroeders was uitgereikt voor zijn 70-jarig lidmaatschap, werd als zodanig gebruikt. De oudste standaard die het gilde nog bezit dateert uit 1786 doch verkeert in een zodanige staat dat hij niet meer naar gildetentoonstellingen buiten Esch wordt meegenomen. Deze standaard heeft model gestaan voor de standaard die werd vervaardigd in 1954 en tevens voor de thans nog in gebruik zijnde standaard die dateert uit 1975. Het gilde is verder nog in het bezit van een ingelijste medaillon van een oude standaard. Deze wijkt in uitvoering geheel af van de andere exemplaren. Op de voorzijde staat een ruiter te paard afgebeeld en de achterzijde vertoont het familiewapen van de familie Martini, die in het midden van de vorige eeuw huize Piacenza in Vught bewoonde. Aan het familiewapen hangt een ridderkruis Nederlandse Leeuw. De enige telg uit dit geslacht die ooit is onderscheiden in de orde van de Nederlandse Leeuw is Jhr. Antoni Martini (1791- 1869). In 1843 huwde zijn oudste dochter Wilhelmina met Jhr. Charles de Grancy. Deze laatste was in het jaar daarvoor gedurende een half jaar burgemeester van Esch. Vermoedelijk heeft het gilde zich gemanifesteerd bij het huwelijk van de oud-burgemeester en heeft de vader van de bruid bij die gelegenheid de standaard aan het gilde geschonken, doch hierover bestaat geen zekerheid. Het medaillon van het oudst bekende gildevaandel is eveneens ingelijst, om verder verval tegen te gaan. Gezien de primitieve wijze van vervaardiging moet dit vaandel zeer oud zijn, maar onderzoek naar de juiste datering is nooit verricht. Wel staat vast dat dit vaandel heeft dienst gedaan tot 1893. Toen werd door de familie Van Rijckevorsel-Westerwoudt, die het landgoed Eikenhorst bewoonde, een nieuw vaandel geschonken. Bij dit nieuwe vaandel diende "ter vervanging van het meer dan 300 jaar oude bestaande vaandel". Alle later vervaardigde gildevaandels zijn een kopie van het vaandel van 1893. In 1969 werd door de toenmalige gildevrouwe Mw. L. Behlau-Fentener van Vlissingen een nieuw vaandel aan het gilde geschonken. Het huidige vaandel dateert uit 1989 en werd aan het gilde geschonken door gildeheer C. v. d. Zanden en zijn echtgenote. Sinds 1950 is het gilde in het bezit van het z.g. (bevrijdingsvaandel". Dit vaandel is vervaardigd uit een parachute die in september 1944 is neergekomen op Esch grondgebied. Op het vaandel zijn de naden van de schuin toelopende parachutebanen duidelijk te herkennen. De symbolen die op het vaandel zijn aangebracht, zijn die van het gilde, (een bordeaurood Andreaskruis), de esseboom uit het gemeentewapen en een witte duif, die de bevrijding van het Duitse juk verzinnebeeldt. Het geheel wordt omgeven door een krans van disteltakken omdat de geallieerde troepen die Esch in oktober 1944 hebben bevrijd (5e Bataljon "Black Watch"van de Schotse Highland Division), de distel als embleem voerden. Het is een specifiek herinneringsvaandel en werd t.g.v. het 350-jarig bestaan van het gilde geschonken door de heenkundekring Boxtel. De oudste gildetrom werd vervaardigd in 1828. In de koperen ketel is de beeltenis van St. Willibrord gegraveerd, staande bij een put. Onder het tafereel staat de tekst: "Ter liefde der schuts van St. Willebrordus/Mr. G. B. Verheijen 1828". Deze trom is thans nog in gebruik. Van de schenker van de trom, Gerardus Bernardus Verheijen, is het bidprentje nog bewaard gebleven. Hieruit blijkt dat hij bij leven lid was van de "Regtbank van eersten aanleg" te 's-Hertogenbosch. Hij overleed op 1 juni 1835 op "Huize Groenendaal" te Esch in de leeftijd van 61 jaar. Zijn zoon, Leonardus Verheijen, was in de periode 1842 tot 1886 burgemeester van Esch. 4. De Gildecaert van 1598: Onder de bestaande Brabantse gilden zijn er een aantal die zich de benijdenswaardige bezitters mogen noemen van oude archiefstukken. Een van deze oude stukken is dan vaak de "gildecaert". De inhoud van zo'n gildecaert komt neer op datgene wat wij in onze tijd Statuten en Huishoudelijk reglement plegen te noemen. De tekst van de Essche gildecaert bleef gelukkig bewaard, dankzij de Brabantse geschietvorser Jhr. A. v. Sasse v. Ysselt. Uit vele oude caerten die de Brabantse gilden nog bezitten blijkt dat ze zijn verleend door de heer van een plaatselijke burcht of kasteel of door een gilde uit een van de vier hoofdsteden van het oude hertogdom Brabant. De caert van het Essche Sint Willebrordusgilde maakt hier echter een uitzondering op. Bij de bestudering van het stuk kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de gildebroeders zelf een reglement hebben opgesteld en aan zichzelf de verpichting hebben opgelegd om naar deze regels te handelen. Op verzoek van de gildebroeders is de caert bekrachtigd door de toenmalige schepenen van Esch en bezegeld met het zegel van de Schepenbank. De letterlijke aanhef van het stuk luidt alsvolgd. Ter eeren ende eerwaerdicheyt des almachtigen Godts, Maria zijne gebenedyde moeder ende der H. pateroon inder kercken van Essche, St. Willebrordt, is geerigert ingeset ende geordoneert een broderschap gilde off schutterije vanden voetboge in den Dorpen van Essche in manieren ende formen hier nae beschreven. Hierna volgen in 22 artikelen de rechten en plichten van de gildebroeders. (Aan een aantal van deze artikelen zullen we nog nadere aandacht schenken). De caert eindigt dan met de tekst: Op St. Willebroodt dach anno 1598 hebben de gemeyne gildebroeders van St. Wilebroot in den Dorpen van Essche desen bekent te wesen hennen caerte, die sij gelooft hebben in alle haren poincte ende articulen te onderhouden. Op een aanhangsel van de caert volgt de bekrachtiging door de schepenen. De lettelijke tekst hiervan luidt: ...........(?) heure caerte die sij gelooft hebben inne alle haren poncte ende articulen te onderhouden. Ende achtervolgen hebben tot dien eynde van ons Gijsbert Willemse vanden Braken - Willem Peters Pauwels Jansen van Son - Jan Michielsen - ende Geerraert Geerts, schepenen der voirsreven heerlijcheijdt van Essche daer van begeert gethuijchnis der waerheijdt gegeven ende tot dien eijnde onsen ghemeijnen schependomszegel daer op begeert gedruckt te worden den welcken wij derhalven in kennisse der waerheijdt daer op hebben doen drucken. (Actum ut supera als boven) ende was besegelt metten schependomszegel van Essche in groenen wassche met papiere bedeckt onder teeckent...... Tot zover de letterlijke tekst uit 1598. Het stuk vervolgt echter nog met de navolgende tekst waaruitblijkt dat de caert in 1663 opnieuw werd bekrachtigd zonder dat daarbij de namen van de toenmalige schepenen worden genoemd. Wel werd de caert van een nieuw zegel voorzien. Dat desen copijen naervolgende colatie met sijen principaeel schrijven besegelt ende ondertekent als boven is accordeerdenden attesteren wij schepenen der heerlijckheijdt Essche ende des torconde soo hebben wij den zegel ons gemeijns schependoms hier doen op drucken den sevensten dach van November int jaer ons Heeren geboort duysent seshondert drie ende sestich geschreven. Helemaal onder aan het blad staat in een afwijkend handschrift F: :V:E:N Anno 1724. Dit is in hetzelfde handschrift geschreven als de tekst "actum ut supera als boven". en moet er dus naderhand bijgeplaatst zijn. Na grondige bestudering van het stuk kunnen de navolgende conclusies worden getrokken: De tekst uit 1598 en de aanvulling uit 1663 zijn in het zelfde handschrift geschreven. Hieruit blijkt dat de gehele caert van 1598 in 1663 werd gekopieerd en opnieuw door de schepenen werd bekrachtigd. Deze bekrachtiging is nog eens herhaald in 1724 door bovengenoemde aanvulling in de tekst. De betekenis van de tekst F: :V:E:N is niet duidelijk. Waarschijnlijk zijn de initialen of handtekening van degene die de aanvulling heeft geplaatst. De originele caert van 1598 is niet meer te achterhalen, mogelijk was deze in 1663 reeds in zo'n slechte staat dat hij toen al is vervangen. Het orginele stuk uit 1663 werdm lange tijd bewaard bij het Provinciaal Genoodschap voor Kunsten en Wetenschappen in Den Bosch. Momenteel bevindt het zich in het Rijksarchief in Den Bosch. Helaas is in de loop der Jaren het zegel er uit geknipt. De band met de kerk: Uit de aanhef van de caert blijkt dat de gilde werd opgericht ter ere van God, Maria en de kerkpatroon St. Willibrord. Direct blijkt hieruit al de innige band met de kerk. Van die band getuigen verschillende passages. Item: des anderen daghe als men geschoten sal hebben sal men een sielmisse singe voor alle giltbroeders ende bidden voor alle geloovige sielen ende offeren iegelijk een halff oort stuijver op verbeurte van dobbel gelt die sulckx niet en offert. Item: sullen alle gildebroeders compareren ordentelijck op ten Kermisdach ende op H. Sacramentsdach, in de prossessie dragende een groen liende oft ander taxken in hen hant oft met een roer ende soo wie absent is, sal verbeuren twee stuyvers. Hieruit blijkt dat de gildebroeders verplicht waren om mee te trekken in de sacramentsprocessie, waarin zij te herkennen waren door het dragen van een lindetakje. Uit het volgende artikel is zelfs op te maken dat het gilde een eigen altaar bezat in de kerk. Overleden gildebroeders werden door de dekenen ter kerke gedragen, doch de erfgename moesten hiervoor kaarsen leveren en een bedrag betalen wat aan het altaar werd besteed. Item: oft iemant van de ghesellen aflijvich worden sal schuldich zijn den H. patroon St. Willebrordt een half pont was, ende voor die dootschult vierdenhalven stuijver, tot reperatie van den Altaer oft beelde oft waer die ghemeijne gesellen gelieven sal; dies sullen die dekenen het lijck ter Kerkcen dragen ende ter aerden bestaden. Lidmaatschap en bestuur van het gilde: Zowel de leden als de bestuursleden in het gilde werden bij meerderheid van stemmen gekozen. Hoe men echter hoofdman van het gilde werd is in dit stuk niet duidelijk, mogelijk werd de hoofdman voor het leven benoemd. Omtrent het lidmaatschap staat het volgende vermeld: In den eersten, soo wien gelieven sal in desen schutterije te komen sal in presentie van coninck, hoopman, ende dekenen inder tijdt wesende altijt ontfangen worden offten minsten metten meestendeel vande gesellen ende ofter ymandt oft twee ofte drie vanden gesellen pretendeerden in te nemen sonder presentie, kennisse ende consente als boven sullen alsulcke elck van hen verbeueren een pont payements. Omtrent de verkiezing en de taak van de bestuursleden was het navolgende bepaald: Item men sal ordineren vier goeden mannen bijder meesten menigte der gesellen tot dekenen vander gilde ende die sullen momboiren allen tgeenen datter gilde aengaet ende daeraf rekeninge doen des anderen daegs als men geschoten sal hebben alsdan sal men twee dekenen af setten ende twee wederom aensetten met consent vande gemeijnen gesellen. Bepalingen omtrent het koningschieten: In de caert zijn diverse artikelen gewijd aan het koningschieten en de rechten en plichten van de koning. Zoals uit het vorige artikel over de verkiezing van de dekenen reeds blijkt werden aan dit koningschieten twee dagen besteed, de dag van de verschieting zelf, en de dag van de inhuldiging waarbij men tevens naar de kerk ging. Op drankgebruik direct na het schieten stonden zware geldboetes doch de koning was verplicht gedurende een aantal malen per jaar bier te schenken. Item men sal schieten om eenen vrijen Coninck ende soo wie als dan Coninck wesen sal en sal niet mogen schencken in die herberge wijn, bier offe anderen drancken alsmen opwaerts geschoten heeft op verbeurte van eenen Carolus-gulden, maer wil den Coninck sijn eerbaerheijdt doen alsmen hem thuijs leijt dan mach hij tot sijnder belieften schencken eenen stoop biers ofte twee ende des anderen daechs als men heeft geschooten sal die Coninck vervallen sijn den ghemeijnen gesellen te geven een half tonne biers ende des gelijcks op St. Willebrordts-dach. Tevens was de koning verplicht een zilveren schild van een bepaalde waarde aan het gilde te schenken. Deed hij dit niet dan verviel hij in een geldboete die dubbel zo hoog was als de waarde van het schild. Ook had de koning de zorg voor het gildezilver wat hij thuis mocht bewaren als hij ten minste in Esch woonachtig was en door de leden hiervoor waardig bevonden werd. Item soo wie den papegaaij oft vogel affschiet ende Coninck is sal binnen een jaer eermen weeder op schiet aende broodsie hangen die weerde van twee stuijver ter verbuert van vier stuijvers. Item oft yemandt Coninck woorden buijten dorps sal die broodsie laten binnen dorps om bewaert te woorden bijden hoopman oft dekenen ofte setten sufficente borge voor dewelcke oock sal doen een jegelijck die Coninck woort oft die gesellen willen ende versuecken. In de caert worden ook bepalingen opgenomen voor het geval zich een keizer zou aandienen. Bij veel gilden is het dan gebruikelijk dat de keizer het gildezilver in eigendom krijgt. Het gilde kan dit dan terugkopen door de keizer een waardig keizersteken aan te bieden. In de caert van het Essche gilde wordt hier duidelijk anders over gedacht. Het enige waar de keizer recht op heeft is vrijstelling van contributie en overige onkosten. Item soo wie de papegaaij off vogel affschiet drie reijsen achter malcanderen die sal niet staen naer eenige juweelen oft broodsiën maer hij sal Keijser sijn ende altijt sijnen cost hebben alsmen schiet ende op St. Willebroodts-dach. Verplichtingen van de leden en de sancties daarop: Verder hadden de leden diverse verplichtingen die uiteenliepen van het bezitten van een boog, tot het trakteren van het gehele gilde als men in het huwelijk trad. Item sullen allen schutters gehouden zijn eenen boegen te hebben opten peene van eenen stuijver. Item oft yemandt vande gesellen bruijdegom worden, sal schuldich sijn den eersten teerdaech daer naer volgende te geven een halft ton biers alsdan verteert te woorden bijden gemeijnen gesellen. Op orde en netheid stonden eveneens strenge straffen, dit blijkt ondermeer uit de volgende artikelen. Item: off yemant vanden gesellen, die een den anderen hiet liegen, sal verbeuren eenen stuyver. Item: oft yemant van den gesellen deen den anderen met vuijsten sloech sal verbeuren vier stuyvers. Item: oft iemant vanden gesellen deen den anderen met potten oft cannen sloech, sal verbeuren thien stuijvers. Item: off yemant vanden gesellen deen den anderen quetsen ende geen bendige wonden en waer sal staen ter correckten van den hoopman, Coninck ende dekenen, der tijt zijnden, ende geëxecuteert mogen worden als boven. Om er zeker van te zijn dat alle opgelegde boetes ook daadwerkelijk werden betaald had de hoofdman het recht om de reeds opgelegde boetes nog eens te verdubbelen en mocht dit nog niet helpen dan kon hij zonder verder van iemand toestemming te vragen naar de rechter stappen om zodoende de nalatige tot betaling te dwingen. Item: oft jemant van de gesellen waer onwillich in de betalinge der teringe, commer der gilde aengaende peenen oft versuijmennessen, soo sullen die dekenen, dier tijt wesende denselven quaden betaelers maenen ofte doen maenen ende daerenboven niet betalende sal die hoopman dat verleggen op dobbel cost ende alsdan hem metten vorster uijtpanden oft hij met alle Rechte verwonnen waer daer tegens hen niemandt en sal mogen opponeren met eenige, tsij geestelijck oft weerlijck rechten ende renontieren desen aengaende van alle previlegiën. 5. Het vonnis van 7 december 1571: Gedurende lange tijd heeft men aangenomen dat 7 november 1598 de oprichtingsdatum vanhet gilde is geweest, het was immers de oudste datum waar men met schriftelijke bewijsstukken op terug kon vallen. In 1970 werd het toenmalige bestuur van het gilde er door Antoon van den Braak (een uit Esch afkomstige journalist en lid van de plaatselijke heenkundekring) op attent gemaakt dat uit oude archiefstukken is gebleken dat voor de Schepenbank van's-Hertogenbosch op 7 december 1571 een proces is gevoerd waarbij het Essche Sint Willebrordusgilde betrokken moest zijn. Nadere bestudering van het vonnis leverde voor het gilde belangrijke nieuwe informatie op. Niet alleen het schriftelijke bewijs dat het gilde reeds 27 jaar eerder bestond dan voorheen werd aangenomen. Uit de strekking van het vonnis blijkt dat er nog een oudere gildecaert dan die van 1598 moet zijn geweest. De in het vorige hoofdstuk beschreven rechten van de hoofdman met betrekking tot leden die onwillig zijn te betalen werden kennelijk ook reeds in de oudere gildecaert genoemd. Jammergenoeg is deze caert nooit terugevonden zodat 7 december 1571 tot nu toe de oudste datum is waarvan kan worden aangetoond dat het Sint-Willebrordusgilde bestond. De letterlijke tekst van het vonnis luid alsvolgt: 7 december 1571. Joncker Adam die Borchgreve, hoopman van der gilde van Sinte Wilbroirt binnen deser heerlicheijt, aenlegger, tegens Fransen Matheeusz, gedaechde. Daenlegger zecgt, dat hij in der voirscreven qualiteeijt voirden gedaechde heeft moeten verleggen ten dage de gilde alhijer teerde ende inne zijnen naema als gildbroerder der voirschreven gilde heeft moeten betaelen aen eenen Michiel Willemsz. de somme van acht stuvers ende dat mits refuse ende gebreck der betalinge des voirscreven gedaechde, ende want naeslegende der charters daer off ghemackt de hoopman der selver gilde altijt ontfanckt dobbel gelt, contendeert alzoe daenleggere tot betalinge van dijen cum expentis aut alias. Uit het gemeentearchief van de voormalige gemeente Esch blijkt dat hoofdman Adam de Borchgreve was gehuwd met ene Lijsbeth Muijckens. In de "onderhoudscedulle van bruggen en dijken" uit het jaar 1579 wordt het echtpaar genoemd als eigenaar van het huis "Swanenborgh". Zwanenburg is thans nog een bestaande boerderij die gelegen is aan de Ruiting te Esch, aan de oever van de Essche Stroom, niet ver van de grens met Haaren. 6. Essche gildebroeders in de twintigste eeuw: In de geschiedenis van de gilden wordt met het grootste gemak gesproken over honderden jaren terug. Men realiseert zich daarbij meestal niet dat de gilden alleen maar bestaanrecht hebben bij de gratie van de mensen die in de loop der eeuwen het gilde hebben uitgedragen. De gildebroeders zelf. Ook het Essche gilde is sinds 1571 gedragen door tal van mensen waarvan de namen in middels vergeten zijn. Van sommigen van hen, die het voorrecht hebben gehad zich tot koning te schieten, is hun naam bewaard gebleven via het koningschild dat zij aan het gilde hebben geschonken. Een aantal van de gildebroeders die in de loop van deze eeuw hun schouders onder het Essche gilde hebben gezet wil ik in dit hoofdstuk nog eens voor het voetlicht halen. Vooral de oudere Esschenaren, maar ook oudere gildebroeders van andere gilden met wie zij contact hebben gehad zullen sommige van deze personen nog goed voor de geest kunnen halen. Het dagelijks bestuur van het gilde wordt gevormd door hoofdman, secretaris en penningmeester. Deze functies werden de laatste honderd jaar door de navolgende personen vervuld. De Hoofdman: Aan het begin van deze eeuw was Jan van de Laak hoofdman van het gilde. Hij had deze functie in 1895 overgenomen van J. G. Onland, die destijds verbonden was als onderwijzer aan de Essche school en wegens vertrek naar elders zijn functie ter beschikking stelde. Jan van de Laak bleef hoofdman tot zijn overlijden in 1920. Van hem is verder weinig bekend, alleen dat hij de grootvader was van Jan van Liempt, een naam die vertrouwder zal klinken in de oren van vele Esschenaren. In 1920 wordt Jan Konings tot hoofdman gekozen. Hij was toen tevens standaardrijder bij het gilde en wist zelfs deze twee taken nog enige tijd te combineren. Ook hij blijft hoofdman tot zijn overlijden i 1945 en wordt dan opgevolgd door Gerard van Gorp die drie jaar later zijn functie echter weer ter beschikking stelde. In 1948 wordt Hannes Konings tot hoofdman gekozen. Hij is een broer van de eerdere hoofdman Jan Konings. Hij blijft in functie tot 1964 een jaar waarin een groot aantal bestuursleden wegens hoge ouderdom hun functie neerlegden. Hij wordt opgevolgd door Grard Pijnenburg die deze functie gedurende de volgende 25 jaar zal vervullen. Door zijn toedoen weet het gilde zich meer naar buiten te dragen en worden onder andere contacten gelegd met de commissaris der koningin in Noord Brabant en de bisschop van 's-Hertogenbosch. In 1989 wordt hij opgevolgd door Ad konings. Deze wordt al spoedig geconfronteerd met problemen rond het schietterrein achter café "De Twee Zwaantjes". Reeds vanaf 1922 werd op die plek ddor het gilde geschoten, doch door klachten van omwonenden wegens loodoverlast wordt het terrein op last van de Raad van State gesloten. Onder leiding van Ad Konings weet het gilde echter in enkele jaren tijd een nieuwe schietterrein en clubgebouw te realiseren op het sportpark aan de Haarenseweg. Wegens drukke werkzaamheden steldt Ad Konings in 1995 zijn hoofdmanschap ter beschikking en wordt Wim van de Pasch gekozen als hoofdman van het gilde. Onder zijn leiding werden er voorbereidingen getroffen om het 425-jarig bestaan van het Sint Willebrordusgilde met een vrije-gildedag te vieren. In 1997 werd dan ook een vrij-gildefeest gehouden waar 56 gilden uit Noord-Babant, Limburg en Belgische deel van Groot-Brabant aan deelnamen. In 2005 schiet hoofdman Wim van der Pasch zich Koning van het Sint Willebrordusgilde en is dan 1 jaar Koning en Hoofdman tegeljik. In 2006 steld hoofdman Wim van der Pasch zijn functie ter beschikking en wordt Alphons van der Heijden gekozen tot nieuwe hoofdman. De secretaris: De taak van de secretaris van het gilde werd in vroeger tijd verricht door de hoofdonderwijzer van de school. "meester" Piet van Nunen vervulde beide functies van 1896 tot 1926. In laatstgenoemd jaar werden beide taken van hem overgenomen door "meester" Jansen, die hoewel hij reeds eerder gepensioneerd was als hoofdonderwijzer, zijn functie als gildesecretaris vervulde tot 1964. In dat jaar neemt Antoon Vugs de pen van hem over. Hij vervult deze functie tot 1983 en wordt dan opgevolgd door Leo Konings, die in 1987 tegelijk met vier andere bestuursleden collectief hun functie ter beschikking stelden, en wordt opgevolgd door Wim van der Pasch. Door een statutenwijziging in 1992 krijgt hij als secretaris de oude benaming van deken-schrijver weer terug. Na zijn benoeming van Wim van der Pasch als hoofdman in 1995 wordt Leo Konings door het bestuur wederom tot deken-schrijver gekozen. De Penningmeester: Reeds in de ledenlijst van 1895 wordt Cornelis Konings genoemd als penningmeester van het gilde. Hij bekleede deze functie tot 1930 toen hij wegens zijn huwelijk naar Hilvarenbeek vertrok. Leonardus (Naris) Konings neemt de taak van zijn oom over en heeft het beheer over de financiën tot 1964. Hij was samen met zijn neef, hoofdman Hannes Konings en secretaris "meester" Jansen jarenlang de grote drijfveer acher het gilde. Van 1964 tot 1984 werd de geldbuidel van het gilde beheerd door Leo Verhoeven, die hem vervolgens overdroeg aan Cor van der Zanden, Vanaf 1986 worden de geldzaken behartigd door Ad Konings die om dezelfde redenen als de toenmalige secretaris zij functie in 1987 weer ter beschikking stelde. In dat jaar wordt hij opgevolgd door Adrie van Rooy die sinds de statutenwijziging van 1992 de tilel draagt van deken-rentmeester. Naast het dagelijksbestuur wordt het voltallige bestuur van het gilde, ook wel "De Overheid"genoemd, verder gevormd door de onderhoofdman, de 2e deken-schrijver, en 3 dekens die allen door de leden worden gekozen. Daarnaast wordt aan de overheid toegevoegd de pachter van het vaandel, de staandaard en de trom. Sinds de statutenwijziging van 1992 wordt na deze verpachting nog een stemming gehouden onder de leden waarin wordt bepaald of degenen die gepacht hebben waardig bevonden worden om in de overheid zitting te nemen en als volwaardige betuursleden kunnen functioneren. Ook de koning heeft zitting in de overheid doch hij heeft hierin geen stemrecht. Alle bestuursfuncties hebben een zittingsperiode van 4 jaren, daarna volgt eventuele herverkiezing en wordt er opnieuw gepacht. Het zou te vervoeren om alle namen van bestuurleden en gewezen bestuursleden hier te noemen. Ik wil echter een uitzondering maken voor de koningen van deze eeuw. Verder wil ik ook de functies van de leden eens nader onder de loep nemen en nagaan wie zich hiervoor in de loop der jaren verdienstelijk hebben gemaakt. De Koning: Nadat Janus van Liempt zich reeds in 1892 en 1896 tot koning geschoten had, lukte het hem in 1900 voor de derde keer om de vogel te vellen en werd hij kiezer. Van hem weten we dat hij huisschilder van beroep was en woonde in het pand wat nu bekend is als Dorpsstraat 29. Hij bleef in functie tot zijn ovelijden in 1942. Nadien heeft het gilde geen keizer meer gehad. Aangezien het gilde in 1900 wel een keizer maar geen koning meer had werd er in 1901 opnieuw koning geschoten. P. Spijkers werd koning en volgens vermelding op zijn koningschild was hij in dat jaar tevens 50 jaar getrouwd. In 1908 weet de plaatselijke aannemer Toon Spooren het koningschap te verwerven en hij wordt in 1912 opgevolgd door kleermaker Marinus van de Ven. In 1916 wordt vanwege de eerste wereldoorlog niet om koning geschoten, zodat pas in 1920 de titel opnieuw vacant wordt. Ditmaal is Cees Hermus de gelukkige. Hij is de pachter van een boerderij van landgoed "Beukenhorst" die gelegen is in de Groensteeg, tegen de dijk van het Halse Broek. In 1924 weet Dorus Konings voor de eerste keer de koningstitel te verwerven. Hij had een winkel in het huidige pand Dorpsstraat 2 en verrichte tevens huisslachtingen. Driek Rutten werd koning in 1928 en in 1932 was het wederom Dorus Konings die het laatste stuk van de vogel naar beneden wist te halen. Bij het koningschieten van 1936 vond Jan Doggen het geluk aan zijn zijde. Hij bewoonde destijds het wachthuisje van het spoor, aan de overweg in het Halse Broek. In verband met de tweede wereldoorlog kon er in 1940 en 1944 niet om koning geschoten worden en pas in 1947 wordt de draad weer opgepakt. Om de verloren jaren in te halen wordt besloten om in de periode 1947 t/m 1953 om de twee jaar koning te schieten. Hierbij bleken vooral de leden uit het geslacht Konings hun naam eer aan te doen. In 1947 werd Janus Konings Lz. de eerste naoorlogse koning, in 1949 opgevolgd door Giel Konings die op zijn koningschild nog eens memoreerde aan het koningschap van zijn vader in 1924 en 1932. In 1951 was het hoofdman Hannes Konings die de titel wist te verwerven en hij werd in 1953 opgevold door Willem Konings Lz.. Deze behield zijn functie weer voor vier jaar en in 1957 wordt hij opgevolgd door de zoon van de hoofdman, Cees Konings. In 1961 weet molenaarszoon en sokkenfabrikant Cees Fick de hegemonie van de familie Konings te doorbreken maar in 1965 wordt de traditie weer hersteld door Tinus Konings Lz.. In 1969 weet Cor Doggen de koningstitel te bemachtigen, Hij is met zijn 19 jaar waarschijnlijk jongste koning die het gilde ooit gehad heeft. Hij wordt in 1973 opgevolg door Cees van Brunschot. De runderkop en twee gekruiste bijlen die op zijn schild staan afgebeeld herinneren aan de slagerij die hij destijds had aan de Haarenseweg. In 1977 wordt Adrie van Rooy de nieuwe koning en in 1981 weet Ad Konings de fel begeerde titel te verwerven. De koning van 1985 Cees Verhoeven weet helaas door overlijden de 4 jaren van zijn koningschap niet geheel vol te maken. Na zijn overlijden in 1989 neemt zijn zoon Adrie voor 3 maanden waar. In 1989 weet Grard Pijnenburg het koningschap te bemachtigen en zag hier mede aanleiding in om zijn functie als hoofdman neer te leggen. In 1993 is het Henk Huijbers die het laatste schot lost op de koningsvogel. Hij zegt echter eind 1995 zijn lidmaatschap op en stelt dus ook de koningstitel weer vacant. In de ledenvergadering van april 1996 wordt daarom besloten dat Jozef Verstijnen het koningschap waarneemt tot de kermis 1997. In 1997 schiet Gerrit van der Heijden uit Lennisheuvel zich tot Koning. Hij werd in 2001 opgevolgd door Willy van Hommel die woonachtig is in Mariahout. In 2005 schiet hoofdman Wim van der Pasch zich tot koning van het Sint Willebrordusgilde hij is dan Koning en Hoofdman tegelijk. Het koningschap wordt in 2009 binnengehaald door Adrie Verhoeven die dan het laatste stuk van de vogel naar beneden schiet. De Standaardrijder: Aan het begin van deze eeuw was Jan Konings de standaardrijder van het gilde. Vanaf 1920 weet hij deze taak zelfs te combineren met het hoofdmanschap. In 1931 wordt Jan van Kempen lid van het gilde en hij neemt de taak van standaardrijder over. Tot 1976 blijft hij in functie als standaardrijder van ons gilde. Vooral in de vijftiger en zestiger jaren was hij een succesvol ruiter die op gildefeesten diverse schilden wist te winnen. En al stapte de overige gildebroeders destijds in de bus om de plaats van de gildedag te bereiken, Jan legde deze afstand te paard af. Zo "te voet" naar Besoyen was voor hem geen probleem. Maar zoals hij het zelf zei tijdens zijn huldiging als gouden gildebroeder, "Ik was trots om voor zo'n gilde de weg vrij te maken". Vanaf 1945 tot aan zijn overlijden in 1962 was Jo Verhoeven de vaste vervanger van Jan van Kempen. Helaas heeft het gilde voor hen beide nooit een opvolger kunnen vinden en was het genoodzaakt om over te gaan op een standaarddrager. Achtereenvolgens hebben Leo Verhoeven, Cees Verhoeven en Wim Franken deze taak vervuld. De Tamboers: Reeds voor 1923 was Willem Verhoeven de tamboer van het gilde en volgens de verhalen van oudere gildebroeders verstond hij zelfs de kunst om tijdens het trommen zijn pijp brandende te houden. In 1931 krijgt hij versterking van Gerrit van der Bruggen. Na het overlijden van Willem Verhoeven in 1934 wordt zijn zoon Nil Verhoeven tamboer bij het gilde en hij heeft deze functie tot ongeveer zijn 70e levensjaar vervuld. Op hoge leeftijd nam hij nog deel aan de wedstrijden op gildefeesten en wist hij nog diverse schilden te bemachtigen. In 1957 wordt Harrie van Grinsven tamboer bij het gilde en korte tijd daarna komen ook Cees Rovers en Wim Verhoeven het tamboerkorps versterken. Harrie van Grinsven is als tamboer het meest succesvol geweest. Hij wist door te dringen tot de hoogste klasse van de Noordbrabantse federatie van schuttersgilden en behaalde diverse schilden op gildefeesten. Begin jaren 70 werd hij leider van de tamboergroep die verder bestond uit Nil Verhoeven, Frans van Eijndhoven en Jan van Schijndel en later nog werd aangevuld door Jo van den Hoogen, Marius Verbruggen en Harrie Vugs. Zij wisten tevens prijzen te bemachtigen voor het groepstrommen. Vanaf 1986 komt Adrie Verhoeven de tamboergroep versterken en momenteel is hij de hoofdtamboer van het gilde. Verder maken naast Jan van Schijndel en Frans van Eijndhoven ook Pieter Verbruggen en Hans Geeraert deel uit van de groep en is Stefan van Roosmalen dan de enige jeugdtamboer in het geheel. Ook Jack en Nico van Bragt zijn inmiddels bij de tamboersgroep gekomen. De Vendeliers: In 1937 wordt door de toenmalige beschermheer August van Lanschot op het landgoed Maurick in Vught een "vendelschool" opgericht om het vendelen in de gilden van Vught en Esch van de grond te krijgen. Vendelier Johan Vereijken uit Beek en Donk wordt door hem ingehuurd om iedere zaterdagmiddag les te geven. Martijn van Vucht, Bart van der Lee en Janus en Tinus Konings nemen namens het Essche gilde hieraan deel. Helaas komt door het uitbreken van de oorlog tijdelijk een eind aan de activiteiten en na de oorlog is alleen Tinus Konings die de draad weer oppakt. Vooral individueel is hij een succesvol vendelier geweest die op gildefeesten diverse schilden wist te winnen. Tot 1975 was hij hoofdvendelier van het gilde en zorgde hij voor de opleiding van de overige vendeliers die het gilde voor langere of kortere tijd heeft gehad. Tussen 1950 en 1975 waren o.a. vendelier: Adri Doggen, Jan van Gerven, Grard Pijnenburg, Joske Konings, Antoon Vugs, Gerrit en Rinie van Brunschot, Willy van der Zanden, Nico Bergman, Nico van Bragt, Willy van Hommel en Wim van der pasch. Vanaf 1973 is Leo Konings vendelier bij het gilde en in 1975 neemt hij de taken als hoofdvendelier van zijn oom Tinus over. Samen met Willy van Hommel, Wim van der Pasch en Willy Schalkx bouwt hij een nieuwe groep op die zich in enkele jaren weet op te werken tot een van de beste vendeliersgroepen van Brabant. In de najaarsvergadering van 1984 kon reeds worden gemeld dat de vendeliers vanaf 1977, voor individueel-en groepsvendelen samen, meer dan 100 schilden hadden weten te winnen. Dit succes kwam mede voor rekening van Hans van der Lee en Henk Huijbers die inmiddels de groep hadden versterkt. Ook de jeugdvendeliers die vanaf 1983 tot het gilde werden toegelaten hebben bijgedragen tot het succes. Van het groepje dat destijds bestond uit Maurice van Hommel, Erik Huijbers, Koen van de Ven, Frank van der Pasch en Martien Verhoeven zijn de laatste twee momenteel nog actief en hebben beiden inmiddels de hoogste klasse van de Noordbrabantse federatie van schuttersgilden bereikt. Met de komst van Jeroen van de Ven, een ervaren vendelier uit Haaren, die in Esch is komen wonen, heeft het gilde momenteel weer een groep van vier vendeliers. Tijdens het Europees schutterstreffen in Haaksbergen behaalde zij de tweede prijs. Overige gildebroeders: In de periode van 1955 tot 1965 beschikte het gilde over een groot aantal gildebroeders die de leeftijd van de zeer sterken inmiddels hadden bereikt. Nadat het gilde in 1956 de eerste gildekostuums kreeg en ook de oudere gildebroeders zich in het kostuum hadden gestoken leverde dit op gildefeesten menigmaal een prijs op voor het mooiste geheel in de optocht. Daarnaast wist Naris Konings in die periode menig schild te bemachtige als oudste gildebroeder in de optocht.Tot op 92 jarige leeftijd nam hij hieraan deel. Verder maakten deel uit van de oude garde: de zilverdragers "meester" Jansen en Driek Rutten, hoofdman Hannes Konings, Cees van de Laar, Marinus van de Ven en Marien de Bie, en hoewel wat minder actief, moeten ook Marinus van de Coevering en Bert van der Staak in dit rijtje worden genoemd. Vanaf het midden van de jaren 50 treden ook de geweerschutters wat meer in het voetlicht. Leo Verhoeven, Grard Pijnenburg, Cees van Esch en Willem-en Frans Konings nemen regelmatig deel aan schietconcoursen in de wijde omgeving. Aanvankelijk worden de concoursen bezocht per fiets, met het geweer aan de stang gebonden, maar al snel wordt besloten het gewonnen prijzengeld bij elkaar te leggen en een auto te huren. In die tijd werd er geschoten met geweren met een kaliber van 9,5 mm. De kogels werden door de schutters zelf vervaardigd door lood te smelten en dit te gieten in een speciale tang. De hulzen werden hergebruikt en telkens voorzien van kruit en een nieuw slaghoedje. In die tijd was Leo Verhoeven de beste schutter van het gilde. Hij had tevens de leiding in de organisatie van de schietwedstrijden en bracht nieuwe schutters de fijne kneepjes van het vak bij. In de loop der jaren heeft het gilde diverse succesvolle schutters gehad, waarvan het te ver voert om hun namen hier allemaal te noemen. Twee van hen, Adrie van Rooy en Henk Huijbers, hebben ooit kans gezien om persoonlijk kampioen van de Noordbrabantse federatie van Schuttersgilde te worden. Het huidige eerste viertal van het gilde wordt in wisselde samenstelling gevormd door Adrie Van Rooy, René Langenhuijsen, Jeroen van de Ven, Frank van der Pasch en Adrie Verhoeven. Hiervan kan de laatste, gezien de uitslagen van de onderlinge schutterscompetitie van de laatste jaren, als de meeste constante schutter worden beschouwd. Beschermheer en Gildeheren: Naast de gewone leden kent het gilde een beschermheer en een aantal gildeheren. Zij zijn gerechtigd om aan alle gildeactivitieten deel te nemen doch ze hebben geen stemrecht in de ledenvergadering en kunnen ook niet gekozen worden als lid van de overheid. Tot zijn overlijden in 1955 was August van Lanschot uit Vught beschermheer van het gilde. Van hem werd reeds gemeld dat hij een groot aandeel had in de invoering van het vendelen bij het gilde. In 1955 wordt hij opgevolgd door beschermheer Cees de Leeuw uit 's-Hertogenbosch. Deze heeft, alleen al door zijn veelvuldige aanwezigheid, laten zien dat hij het gilde een warm hart toegraagt. Bij zijn 40 jarig jubileum in 1995 ontving hij hiervoor de zilveren legpenning van Kring Maasland. Het gilde telde 13 gildeheren. In het reglement van 1897 wordt reeds beschreven hoe men deze titel kan verwerven. De letterlijke tekst van artikel 25 luidt:" Gildeheeren zijn zij die door schenkingen van prijzen voor het koningsfeest, van geld, van bier of anderszins, zich voor het gilde verdienstelijk hebben gemaakt. Ook kunnen zij die door hun ambt tot opluistering van de gilde kunnen strekken, door het bestuur als gildeheeren worden aangenomen". Om de titel zijn waardigheid te laten behouden zoals die destijds is bedoeld, worden alleen diegenen tot gildeheer benoemd, die stukken van aanzienlijke waarde aan het gilde schenken, zoals bijvoorbeeld een nieuw vaandel of een nieuwe trom. In de geschiedenis van het gilde werd slechts éénmaal de titel gildevrouwe toegekend. In 1969 werd door Mevr. Lenie Behlau-Fentener van Vlissingen een nieuw gildevaandel aan het gilde geschonken en naar aanleiding daarvan werd zij tot gildevrouwe benoemd. De meeste gildeheren die het gilde heeft gekend zijn benoemd op grond van de tweede volzin van artikel 25 van voornoemd reglement. Hiervoor worden namelijk de burgemeester, de pastoor en overige in Esch wonende geestelijken bij het gilde betrokken. Vanaf 1945 werden de heren Kamerbeek, Smits, Walboomers, Van den Boorn, Letschert, kort na hun installatie als burgemeester van Esch als gildeheer van het Sint willebrordusgilde benoemd. De meeste van hen voelden zich zo nauw bij het gilde betrokken dat ze na hun vertrek uit Esch als gildeheer aan het gilde verbonden bleven. Alleen burgemeester Van den Boorn leverde bij zijn vertrek naar het Gelderse Wehl zijn sjerp in. Burgemeester Haas en burgemeester Ronnes van de nieuwe gemeente Haaren, waartoe Esch in middels behoort, waren eveneens bereid gevonden om als gildeheer tot het gilde toe te treden. Ook de eerwaarde heren Van Duren, Hacfoort, Hens Beex, Ketelaars, Planken en Smulders, die in de loop der jaren tot pastoor van de Essche parochie werden benoemd, traden kort na de benoeming in hun ambt tot het gilde toe. Van hen heeft alleen pastoor Planken zijn gildeheerschap neergelegd bij zijn overplaatsing naar Beuningen. Ook de huidige pastoor Jos Verbraeken, is na zijn inhuldiging in 2008 als gildeheer tot het gilde toegetreden. Behalve de pastoor werden ook overige personen die het priesterambt bekleeden en binnen de Essche parochie woonden, benaderd om als gildeheer tot het gilde toe te treden. De bekensten van hen zijn Herman Sondaal en Frans Geboers. Zij voelden zich zeer nauw bij het gilde betrokken en daarnaast heeft vooral Frans Geboers veel voor de Essche bevolking betekend. Beide hebben ze samen met het gilde hun gouden en diamanten priesterfeest gevierd en zijn na hun overlijden met gilde-eer begraven. Op dit moment kan het gilde met dankbaar gevoel terug zien op de afgelopen jaren en gaat het met een gerust hart de 21 eeuw in. Leo Konings Wz. Deken-schrijver Sint Willebrordusgilde |